Background

De historische context: meerdere gezichten van kapitalisme

Historische context kapitalisme

In mijn vorige artikel ging ik in op het grootste misverstand over kapitalisme: de verwarring tussen kapitalisme als waarderingssysteem en neoliberalisme als ideologie. Dat stuk riep in mijn kring interessante discussies op, met een terechte kritiek dat ik te weinig aandacht besteedde aan de historische context van kapitalisme. 

Om te begrijpen hoe we hier zijn beland, moeten we terug naar de tijd waarin kapitalisme nog niet synoniem stond voor winstmaximalisatie ten koste van alles. Vandaag wil ik niet alleen analyseren, maar vooral vertellen. Een verhaal over hoe kapitalisme zijn hart verloor.

Er was een periode waarin kapitalisme werkte voor meer dan alleen de kapitaalbezitters. Een tijd waarin bedrijven niet alleen dachten aan kwartaalcijfers, maar ook aan hun werknemers, de samenleving en de toekomst. Het was een kapitalisme met een sociaal hart — en het is die vergeten les die we vandaag moeten herontdekken.

Toen kapitalisme nog een sociaal hart had

Het is 1966. De wereld is volop in verandering. In Parijs bestormen studenten de straten, in San Francisco groeit de tegencultuur en in Nederland bereiden vakbonden zich voor op stakingen. Midden in dat turbulente tijdperk leidt een industrieel een van de grootste bedrijven van Nederland. Niet vanuit een ivoren toren, maar wandelend over het fabrieksterrein in Eindhoven, pratend met zijn medewerkers alsof ze familie zijn.

Hij investeert niet alleen in technologie, maar vooral in mensen. Goede lonen, veilige arbeidsomstandigheden en zelfs sociale voorzieningen zoals woningen en sportclubs voor het personeel. Niet omdat hij gedwongen wordt, maar omdat hij gelooft dat een bedrijf zonder sociale verantwoordelijkheid zijn bestaansrecht verliest. Het is een tijd waarin veel ondernemers hun werknemers zien als kostenposten. De man ziet ze als partners in succes.

Was deze industrieel daarom een socialist? Nee. Hij was een kapitalist met een sociaal hart. Zijn aanpak liet zien dat kapitalisme niet per se draait om uitbuiting, maar dat het afhangt van de spelregels die je toepast. Hij geloofde in winst, maar ook in verantwoordelijkheid. In een tijd waarin het ene bedrijf na het andere verhuist naar goedkopere productielanden, bleef Frits Philips investeren in Nederland. Zijn visie komt opmerkelijk dicht in de buurt van wat ik nu Sociaal Kapitalisme zou noemen: een systeem dat zowel de belangen van kapitaal als die van arbeid en samenleving dient.

De fabriek waar werknemers partners werden

Fast forward naar de jaren ’90. In São Paulo neemt Ricardo Semler het familiebedrijf Semco over. Op zijn eerste werkdag ontslaat hij de helft van het management. De tweede dag vraagt hij de werknemers zelf hun werktijden, salarissen en zelfs hun bazen te bepalen. En de derde dag? Die brengt hij door met luisteren. Zonder agenda, zonder beperkingen. Alleen luisteren naar wat zijn medewerkers te zeggen hebben.

Collega’s verklaren hem voor gek. Maar binnen een paar jaar groeit Semco van 90 naar ruim 3000 werknemers, met een omzet die vertienvoudigt. Terwijl andere bedrijven worstelen met motivatie en verloop, bereikt Semler het tegenovergestelde: medewerkers die langer willen blijven werken, zelfs zonder opslag. En waarom? Omdat ze niet werken voor de winst van een paar aandeelhouders, maar voor een bedrijf dat van hen allemaal is.

Ook Ricardo Semler is dus geen socialist. Net als Frits Philips gelooft hij in kapitalisme, maar dan wel met spelregels die werknemers als volwaardige partners beschouwen. Zijn model laat zien dat Sociaal Kapitalisme niet alleen wenselijk is, maar ook winstgevend.

De oorsprong van het woord kapitalisme

Om een goed beeld te krijgen van de historische context van kapitalisme, reizen we weer terug naar het midden van de 19e eeuw. In de straten van Londen stapelen kinderen zich op voor de poorten van fabrieken, hun handen zwart van de kolen en hun ogen dof van de vermoeidheid. De machines draaien dag en nacht, aangedreven door een nieuw economisch systeem dat nog geen naam heeft, maar waarvan de contouren scherp zichtbaar worden. Kapitaal is de nieuwe koning en de eigenaren van machines, fabrieken en land zijn zijn hofhouding.

In diezelfde tijd wint een ander woord terrein: socialisme. Waar kapitalisme draait om de belangen van de kapitaalbezitters, verdedigt socialisme die van de arbeiders — het proletariaat dat zijn dagen slijijt in donkere fabrieken voor een hongerloon. De tegenstelling is duidelijk en fel: kapitalisme belooft vrijheid, maar die vrijheid blijkt vooral te gelden voor wie al bezit heeft. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom socialisten kapitalisme zien als de vijand. Niet omdat het systeem zelf slecht is, maar omdat het wordt gebruikt om de belangen van een kleine elite te dienen.

Dan komt de Grote Depressie van de jaren ’30. De luchtbellen van speculatie barsten en miljoenen mensen verliezen hun baan. De soepkeukens vullen zich sneller dan de fabrieken kunnen sluiten. Het wordt duidelijk dat een systeem dat alleen draait om winstmaximalisatie onvermijdelijk leidt tot crises.

In die chaos klinken ineens andere stemmen. John Stuart Mill spreekt over regels en belastingen om de uitwassen van kapitalisme te beteugelen. Zijn woorden vinden weerklank bij John Maynard Keynes, die met zijn scherpe analyses bewijst dat een economie niet draait om bezuinigingen, maar om vertrouwen. Zijn oplossing is even simpel als gedurfd: een mix van publieke investeringen en sterke regulering van financiële markten. En het werkt. De naoorlogse jaren brengen decennia van groei en brede welvaart. Het is het bewijs dat een gereguleerd kapitalisme wel degelijk kan functioneren — zolang de spelregels maar eerlijk zijn.

En dan… gaat het mis.

Het is de jaren ’70. De wereld draait door, maar het economische rad begint te haperen. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft het Keynesiaanse model voor ongekende groei gezorgd, maar nu sputtert de motor. De oliecrisissen van 1973 en 1979 zorgen voor een economische schok die niemand heeft zien aankomen. Terwijl de prijzen van olie omhoogschieten, blijft de economie achter. Voor het eerst ontstaat stagflatie: een giftige cocktail van hoge inflatie én hoge werkloosheid. Fabrieken sluiten, mensen verliezen hun baan en de rijen voor de werkloosheidsbureaus worden langer met de dag.

In diezelfde tijd probeert men wanhopig een verklaring te vinden. Volgens de Phillips-curve zou hogere werkloosheid moeten zorgen voor lagere inflatie, maar in de jaren ’70 gebeurt precies het tegenovergestelde: hoge werkloosheid en hoge inflatie. Keynes’ theorie lijkt ineens achterhaald. Politici en economen staan met hun handen in het haar. Overal klinkt dezelfde vraag: wat is er mis met het systeem?

Dan betreedt een nieuwe economische profeet het toneel: Milton Friedman. Hij verschijnt op televisie, schrijft columns en spreekt op conferenties met een zekere zelfverzekerdheid die politici doet aarzelen. Waar Keynes pleit voor een actieve overheid, ziet Friedman juist in diezelfde overheid de oorzaak van het probleem. Volgens hem zijn het de hoge belastingen, de regels en de gulzige vakbonden die de economie verstikken. Hij biedt een nieuw evangelie: minder overheid, meer markt. Zijn oplossing is even simpel als radicaal: deregulering, privatisering en belastingverlagingen. En het slaat aan.

Het duurt niet lang voordat politici dit evangelie omarmen. In 1980 wordt Ronald Reagan president van de Verenigde Staten. Met zijn acteurstem en charmante glimlach spreekt hij het land toe: “Government is not the solution to our problem; government is the problem.” In het Verenigd Koninkrijk komt Margaret Thatcher aan de macht met een vergelijkbare boodschap. Haar doel is helder: de macht van de vakbonden breken, de belastingen omlaag en staatsbedrijven verkopen aan de hoogste bieder. De boodschap is duidelijk: de overheid moet zich terugtrekken; de markt kan het beter. In Nederland was het Ruud Lubbers die sinds het Akkoord van Wassenaar het neoliberalisme introduceerde.

En het werkt. Althans, zo lijkt het. Door deregulering en belastingverlagingen schiet de economische groei omhoog. Inflatie daalt en de aandelenmarkten beleven gouden tijden. Bedrijven die jarenlang geklaagd hebben over bureaucratische obstakels kunnen ineens vrijuit ondernemen. Journalisten schrijven lovende stukken over het Amerikaanse model en beurzen breken record na record. Er lijkt een nieuw tijdperk aangebroken waarin de vrije markt voor welvaart zorgt.

Maar onder de oppervlakte gebeurt iets anders. Terwijl de economie groeit, worden de rijken steeds rijker en blijven de armen achter. De oude deal waarin bedrijven en werknemers samen profiteren van groei wordt vervangen door een systeem waarin vooral aandeelhouders winnen. Bedrijven veranderen in winstmachines die hun eigen aandelen opkopen om de koers op te drijven, terwijl de lonen nauwelijks stijgen. De belofte dat welvaart vanzelf zou doorsijpelen naar de rest van de samenleving — trickle-down economics — blijkt een illusie.

De keerzijde van het neoliberalisme wordt pas echt zichtbaar tijdens de financiële crisis van 2008. De deregulering van banken leidt tot een situatie waarin financiële instellingen ongeremd risico’s nemen met producten die niemand begrijpt. Jaarverslagen groeien aan tot honderden pagina’s gevuld met jargon en grafieken, maar niemand die precies kan uitleggen wat er gebeurt. Beurshandelaars handelen miljarden in een fractie van een seconde, geleid door algoritmes en de belofte van snelle winst.

En dan barst de luchtbel. Lehman Brothers valt, banken staan op omvallen en het vertrouwen in de markt verdwijnt als sneeuw voor de zon. De aandelenmarkten storten in en miljarden aan spaargeld verdampen binnen dagen. Terwijl de ene na de andere bank omvalt, roept diezelfde overheid, die volgens neoliberalen vooral minder moet doen, dat ze moeten ingrijpen. Miljarden dollars en euro’s worden uitgetrokken om de banken te redden. Het systeem heeft zich vastgebeten in zijn eigen staart.

Het probleem is dus niet kapitalisme op zich, maar de versie ervan die sinds de jaren ’80 dominant is. Een versie die elk probleem probeert op te lossen met minder regels en meer markt, ongeacht de gevolgen. Het neoliberalisme zegt vrijheid te brengen, maar geeft vooral meer macht aan wie die al heeft. En nu, jaren later, staan we voor de keuze: blijven we vastzitten in diezelfde fuik, of leren we van de fouten uit het verleden?

Sociaal Kapitalisme: Het Keynesiaanse model 2.0?

Het woord Sociaal Kapitalisme is een paar keer gevallen. Het doet denken aan het Keynesiaanse model dat na de Tweede Wereldoorlog voor stabiliteit en groei zorgde. Maar waar Keynes zich vooral richtte op economische groei en werkgelegenheid, kijkt mijn definitie van Sociaal Kapitalisme breder. Het gaat niet alleen om banen en lonen, maar ook om duurzaamheid, langetermijnwaarde en basiszekerheid.

De kern is simpel: een economie die niet alleen werkt voor kapitaalbezitters, maar voor iedereen. Waar Keynes zich vooral richtte op de overheid als sturende kracht, ziet Sociaal Kapitalisme ook een belangrijke rol voor bedrijven zelf. Niet door ze te dwingen, maar door de spelregels zo aan te passen dat maatschappelijke waarde net zo belangrijk wordt als financiële winst.

Waar Keynes vooral overheidsinvesteringen zag als oplossing voor crises, stelt Sociaal Kapitalisme een onvoorwaardelijk basisinkomen voor als economische stabilisator. In plaats van achteraf de puinhopen op te ruimen met miljarden aan noodsteun, zorgt een basisinkomen ervoor dat de koopkracht onderin de samenleving nooit wegvalt. Dat voorkomt dat een crisis zich als een olievlek verspreidt.

Saillant detail: de profeet van het neoliberalisme, Milton Friedman, pleitte overigens óók al voor een onvoorwaardelijk basisinkomen — in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting. Niet uit altruïsme, maar juist om sociale zekerheid te borgen zonder een complexe en kostbare welzijnsstaat. Het laat zien dat de vraag niet is óf we basiszekerheid moeten bieden, maar hóe.

Een ander verschil is de nadruk op duurzaamheid en de langetermijnwaarde. Het Keynesiaanse model draaide vooral om maximale groei. Sociaal Kapitalisme ziet groei niet als doel op zich, maar als een middel om brede welvaart te creëren. De focus ligt niet op kwartaalcijfers, maar op investeringen die ook over twintig of vijftig jaar nog waarde hebben. Dat betekent regels die zorgen dat bedrijven hun winst herinvesteren in innovatie en duurzaamheid in plaats van in aandeleninkoop en bonussen.

Logische stap

De term Sociaal Kapitalisme mag dan nieuw zijn, maar de ideeën zijn dat niet. Ze borduren voort op succesvolle elementen van het Keynesiaanse model, gecombineerd met oplossingen voor de problemen die leidden tot het neoliberalisme. 

Het is geen terugkeer naar het verleden, maar een herinrichting van kapitalisme met een moreel kompas en duidelijke spelregels. Niet voor de aandeelhouders, maar voor de stakeholders: werknemers, de gemeenschap en de planeet.

Oftewel: wat we nodig hebben, is niet de afschaffing van kapitalisme, maar een nieuwe versie ervan die werkt voor iedereen.

Login to enjoy full advantages

Please login or subscribe to continue.

Go Premium!

Enjoy the full advantage of the premium access.

Stop following

Unfollow Cancel

Cancel subscription

Are you sure you want to cancel your subscription? You will lose your Premium access and stored playlists.

Go back Confirm cancellation