De Verkenning Jeroen Schepens 31 juli 2025
Lang dacht ik dat Europa achterliep. Dat we te traag waren, te voorzichtig, te verdeeld. Geen Google. Geen Amazon. Geen Elon Musk die met stoere tweets de aandelenmarkt op tilt gooide. Geen regen aan miljardeninvesteringen, geen unicorns die als paddenstoelen uit de grond schoten.
En dus was de logische conclusie: We moeten onze eigen Silicon Valley bouwen. Een Europese variant. Met hubs, met durfkapitaal, met innovatiekampioenen.
Ik heb het zelf zo gezegd. Meerdere keren zelfs. Maar ergens begon het te wringen. Niet omdat ik minder ambitie voelde — integendeel. Maar omdat ik merkte dat die droom niet van ons was. Hij klonk overtuigend, maar voelde als een echo. Alsof we niet bouwden vanuit onze eigen kracht, maar vanuit een soort angstige spiegeling. Een bewijsdrang, een inhaalrace. Alsof we onbewust hun denkwijze hadden overgenomen — succes meten in schaal, snelheid en spektakel.
Maar wat als we iets anders zijn? Wat als Europa helemaal geen Silicon Valley nodig heeft — omdat we al bezig zijn met iets wat veel fundamenteler is? Misschien is het tijd om dat verhaal eens te gaan vertellen.
We zijn zo gewend geraakt aan het idee van ‘de next big thing’, dat we bijna vergeten zijn hoe subtiel echte vooruitgang eruitziet. In het innovatiedebat is succes vaak iets dat luid is. Het heeft een beurswaarde van miljarden, een CEO met een raketlancering op z’n naam, en een businessmodel dat sneller groeit dan de regelgeving het kan bijhouden. Of het winst maakt, is bijzaak. Als het maar groot is. Snel. Disruptief. Glimmend.
En dus zijn we die kenmerken gaan verwarren met vooruitgang zelf. We kijken naar Europa en zien wat er niet is: geen Google, geen Meta, geen eigen digitale ecosystemen die ons leven verrijken. We concluderen: “We lopen achter.”
Maar misschien ligt het niet aan wat we (niet) hebben, maar aan hoe we kijken. Alsof we met een Amerikaanse bril naar een Europees landschap turen — en dan verbaasd zijn dat het beeld niet klopt. “Je moet kijken met je ogen, maar zien met je verstand.”
Europa innoveert wél. Maar het doet dat met andere waarden, in een andere cadans, en met andere doelen dan het maximaliseren van investeerdersrendement in kwartaal 3. Het gaat hier trager, maar fundamenteler. Kleiner aan de buitenkant, maar vaak groter in impact. En vooral: het is geen jacht op de volgende hype, maar een poging om systemen beter te laten functioneren. Niet: “hoe bouwen we een unicorn?” Maar: “hoe maken we het geheel slimmer, stabieler, duurzamer?”
Alleen zie je dat niet, als je blijft turen naar alles wat er blinkt in Silicon Valley.
Soms moet je wel.
De samenwerking die later Airbus zou heten, ontstond niet omdat Europese landen toevallig dezelfde droom hadden. Het was geen groot idealistisch project, maar een antwoord op een heel praktische dreiging: de Amerikanen liepen weg met de markt. Europa had keuze noch luxe. Alleen als we de krachten bundelden, hadden we überhaupt nog een vliegtuigindustrie over.
En dus gebeurde er iets wat voor Europese begrippen zeldzaam is: landen gingen over hun schaduw heen. Vertrouwen werd noodzaak. Afstemming werd overlevingsstrategie. En het werkte. “Vaak moet er iets gebeuren voordat er iets gebeurt.”
Airbus werd geen succes ondanks de samenwerking, maar dankzij. Geen eenheidsworst, maar een gecoördineerde verdeling van kennis, productie en verantwoordelijkheid. Elk land zijn specialisatie, het geheel als gezamenlijke prestatie. (Wie het hele verhaal achter Airbus nog niet kent: ik schreef daar eerder deze longread over.)
Fast forward naar nu. In een loods in Veldhoven staat ’s werelds enige chipmachine waarmee je op atomaire schaal kunt werken. Geen hypebedrijf, geen beursbelofte, maar een onmisbare spil in de wereldwijde tech-economie. ASML is misschien wel het meest ondergewaardeerde geopolitieke wapen van Europa — en opnieuw is het ontstaan uit een combinatie van visie, vasthoudendheid en samenwerking tussen publieke en private partners.
Dit soort innovaties ontstaan niet uit venture capital en een pitchdeck. Ze ontstaan uit volharding en een investerende overheid. En ja, vaak uit noodzaak. Maar daarin ligt ook een kans. Want stel je voor dat we die strategische samenwerking niet alleen inzetten als laatste redmiddel, maar als structurele hefboom. Niet alleen om te overleven, maar om een alternatief te bouwen. Om eindelijk de sprong te maken naar een ander economisch model — eentje dat draait op gedeelde waarde in plaats van kortetermijngewin.
Sociaal Kapitalisme, in praktijk. Geen abstracte theorie, maar precies dát: samenwerking met een richting, innovatie met een kompas.
Stel je Europa eens voor als een printplaat.
Niet als één grote glimmende chip, maar als een verbonden systeem van onderdelen. Elk land of regio met z’n eigen functie. Niet uitwisselbaar, maar complementair. Geen centrale processor die alles bepaalt, maar een netwerk van gespecialiseerde componenten die samen een geheel vormen.
In Eindhoven wordt gebouwd aan de grenzen van wat fysiek mogelijk is met licht. In Leuven verleggen ze die grenzen weer digitaal. Parijs en Saclay richten zich op AI en kwantum, Helsinki op 6G en educatieve toepassingen, Tallinn op cyberveiligheid. En ergens in Andalusië? Daar komt de energie vandaan.
Het zijn geen losstaande toevalligheden. Het zijn verbonden knooppunten in een groter systeem — al lijkt dat systeem zich daar zelf nog niet helemaal van bewust.
Want we blijven zoeken naar dé Europese techstad. Dé kampioen. Terwijl de kracht juist zit in het ontbreken van die centralisatie. In de systeemlogica. In het feit dat innovatie hier niet wordt opgejaagd door één dictaat of één sector, maar voortkomt uit veelheid, uit samenwerking, uit langetermijndenken.
We zijn geen eiland. We zijn een printplaat.
En misschien is dat wel precies de reden dat we zo moeilijk zichtbaar zijn in de internationale spotlights. Want ons model laat zich niet vangen in een logo of een aandeel. Het werkt alleen als je uitzoomt. Als je ophoudt met zoeken naar de nieuwe Steve Jobs — en in plaats daarvan kijkt naar de bedrading ertussen.
Wat je dan ziet, is geen hype. Geen held. Maar een systeem in wording.
Eén van de dingen die Europa zichzelf al decennia aanpraat, is dat we te verdeeld zijn om echt slagkracht te hebben. Te veel talen, te veel belangen, te veel bureaucratie. Geen Silicon Valley, geen Shenzhen — want daar hebben ze tenminste focus.
Maar dat is een vergissing. Of beter: een misvatting over wat kracht eigenlijk is.
De reden dat een printplaat werkt, is niet omdat elk onderdeel hetzelfde is. Het werkt omdat elk onderdeel een eigen rol heeft, en de verbindingen ertussen kloppen. Een processor die zich gedraagt als een batterij is nutteloos. Een datasensor die stroom wil leveren, is levensgevaarlijk. Diversiteit is geen ruis. Het is het ritme van een goed systeem.
Juist in die veelkleurigheid schuilt de Europese kracht — als we tenminste durven stoppen met doen alsof het een probleem is. De realiteit is dat er nergens ter wereld zóveel toonaangevende kenniscentra, universiteiten, MKB-innovatieclusters en duurzame industrieën op zo’n korte afstand van elkaar liggen. Alleen: we denken nog te vaak in grenzen. In lidstaten. In “ieder z’n eigen strategie”.
Wat ons ontbreekt is geen uniformiteit, maar afstemming.
Samenwerking hoeft geen eenheidsworst te worden. Het vraagt alleen om het besef dat verschil geen zwakte is — zolang je het weet te verbinden. Niet alles hoeft hetzelfde te zijn, zolang het maar op elkaar aansluit.
Misschien is dat wel het echte Europese project van de komende decennia: geen federale superstaat, maar een coördinatiesysteem dat werkt. Eén waarin Frankrijk geen concurrent is van Finland, maar een aanvulling. Waarin Zuid-Spanje energie levert aan Noord-Duitsland, en Denemarken medische technologie koppelt aan cyberbeveiliging uit Estland.
Er wordt vaak gezegd dat concurrentie leidt tot innovatie. En eerlijk is eerlijk: daar zit iets in. De drang om beter, sneller, slimmer te zijn dan de rest, heeft zeker zijn nut. Concurrentie dwingt tot scherpte, tot creativiteit, tot actie. Maar het is niet het hele verhaal.
Wie denkt dat alle vooruitgang voortkomt uit onderlinge strijd, mist wat er gebeurt als je gaat samenwerken op basis van vertrouwen. Zoals bij Airbus. Zoals bij ASML. Zoals in talloze Europese onderzoeksprogramma’s waar universiteiten en bedrijven van verschillende landen met elkaar bouwen aan iets dat geen van hen alleen had kunnen maken.
Vooruitgang is niet altijd het gevolg van competitie. Soms ontstaat ze juist bij de gratie van coördinatie.
En dat betekent niet dat we allemaal hetzelfde moeten willen, of dat we de competitie moeten afschaffen. Integendeel. Coöperatieve competitie — samenwerking mét behoud van eigenheid, snelheid én afstemming — is misschien wel de meest vruchtbare vorm van dynamiek. Net als in sport: je wilt winnen, maar het spel is pas mooi als iedereen zich aan de regels houdt en het systeem klopt.
Context is alles. In sommige sectoren helpt concurrentie om scherp te blijven. In andere — zoals gezondheidszorg, energietransitie of kritieke infrastructuur — is pure concurrentie vaak juist destructief. Daar werkt alleen vooruitgang als je durft te delen.
Dus nee, dit is geen pleidooi tegen competitie. Het is een uitnodiging om de juiste balans te zoeken. Niet omdat samenwerken moreel superieur zou zijn — maar omdat het strategisch slimmer is. Zeker in een wereld waar schaal alleen niet meer genoeg is. “Maar da’s logisch.”
Soms zijn we zo druk met bijhouden wat anderen doen, dat we niet meer zien wat we zelf aan het bouwen zijn.
We blijven vragen waar onze techgiganten blijven. Onze superplatforms. Onze Europese versie van Silicon Valley. Maar intussen gebeurt er iets heel anders — iets fundamentelers. Iets dat zich niet laat vangen in een pitchdeck of een kwartaalrapport, maar zich langzaam onder de oppervlakte vormt.
Europa is al aan het bouwen. Niet aan kopieën, maar aan een alternatief. Geen hype-economie, maar systeemlogica. Geen verzameling startups die allemaal hun eigen exit najagen, maar een netwerk van hubs die samen iets willen laten functioneren.
En het is misschien niet luid, niet spectaculair, niet viraal — maar het werkt. Of beter: het begint te werken.
We bouwen geen techmonument voor het oog van de wereld. We bouwen een infrastructuur voor een toekomst die niet op kwartaalcijfers drijft, maar op veerkracht, samenwerking en lange adem. We bouwen, zonder het altijd te beseffen, aan een economie waarin waarde méér is dan winst.
Misschien zit de grootste uitdaging dus niet in wat we nog moeten ontwikkelen — maar in wat we al hebben, maar nog niet durven te herkennen als kracht.
En terwijl ik dit verhaal zit te tikken, hoor ik af en toe een van mijn grootste inspirators in mijn oor fluisteren. Je hebt het vast al gemerkt.
“Je gaat het pas zien… als je het doorhebt.”
Tagged as:
Airbus ASML coöperatieve innovatie digitale autonomie economische visie Europa Europese Unie innovatiebeleid langetermijndenken printplaatmetafoor Silicon Valley sociaal kapitalisme strategische samenwerking systeemkracht technologische soevereiniteit
Over de auteur call_made
Sinds ik kon praten, stelde ik vragen. Waarom werkt iets zoals het werkt? Waarom roept iedereen A, terwijl B misschien logischer is? Ik ben gefascineerd door systemen — economisch, maatschappelijk, psychologisch — en hoe die elkaar beïnvloeden. Niet om het antwoord te vinden, maar om het juiste perspectief te kiezen. Want wie anders kijkt, ziet ook andere mogelijkheden. Mijn denken is onderzoekend, niet oordelend. Al wil ik dat laatste best toegeven op chagrijnige dagen. Ironie helpt me scherp te blijven; sarcasme is mijn zelfbescherming, maar ik probeer cynisme te vermijden. Sociaal Kapitalisme is mijn poging om verder te denken dan links of rechts. Geen ideologie, maar een ander kader. Een economie die weer vóór mensen werkt, in plaats van andersom.
© TheSocialCapitalist / Jeroen Schepens. Alle rechten voorbehouden.
Please login or subscribe to continue.
No account? Register | Lost password
✖✖
Are you sure you want to cancel your subscription? You will lose your Premium access and stored playlists.
✖